Terwijl ik naar mijn slapende meisje kijk en in haar mondje die twee losse ondertanden zie, jeuken mijn handen. Ze hangen immers beiden aan een héél dun draadje, waardoor ze gewoon door zou slapen als ik ze eruit zou trekken.
Ik wil haar tandjes -net als die van haar zus- graag bewaren en krijg paniek bij het idee dat ze er op een ongelukkig moment uitgaan en ik ze nooit meer terugzie. Want als het zo doorgaat verdwijnen ze een keer in de zandbak of in haar buik als ze een boterhammetje eet, en ik vind het een groot wonder dat dat niet allang gebeurd is. Tuurlijk zou dat niet het einde van de wereld zijn, maar ik ben nu eenmaal zo’n moeder die soms nog weemoedig aan een babytruitje ruikt en bekraste kleurplaten bekijkt.
Die weemoed is genetisch, want mijn eigen moeder én schoonmoeder hebben thuis nog plastic fotorolkokertjes (ja, wij groeiden op in de 80’s) met tandjes staan.
‘Draaien en trekken, Noof!’ moedig ik haar dus dagelijks aan. Tevergeefs, want onze zesjarige heeft op geen enkel vlak behoefte aan advies. En de grapjes van papa, dat ze er een touwtje aan moet binden en dan ergens moet aanbellen (nogmaals: de 80’s) worden met een verontwaardigde ‘NEE!’ ontvangen.
Een paar dagen later trekt Nova ze er allebei thuis uit en laat ze vol trots aan ons zien. Als ik vertederd naar die speldenknopjes in dat tandendoosje kijk ben ik opgelucht én blij dat ik haar geen trauma heb bezorgd door als een middeleeuwse tandarts die mini-tandjes uit dat bekkie te trekken.
‘Mijn tand is eruit,’ zegt haar grote zus als ze een paar dagen later na het eten bij haar buurtbesties het gapende gat in haar bovengebit laat zien, waar eerder nog een van haar allerlaatste melktanden huisde.
‘Te gek meid, waar is ie?’ vraag ik terwijl ik naar haar lege handen kijk.
‘Oh, die ligt nog bij Noa en Lisa op het aanrecht,’ zegt ze terwijl ze haar schoenen uitschopt en haar telefoon pakt.
‘Gewoon los op het aanrecht?’ vraag ik ontzet.
‘Nee, in een prop papier,’ klinkt het afwezig.
‘Ga hálen!’ gebied ik haar, denkend aan de slingerende prop papier op een aanrecht van een gezin na het avondeten, en ik hoop zó dat ie niet met de aardappelschillen is weggegooid.
‘Okee,’ zucht ze schouderophalend.
Als ze even later de prop papier mét tand in mijn handen duwt, daalt mijn bloeddruk weer een beetje en ben ik blij dat ik weer iets heb om later weemoedig naar te kijken. In een hipper doosje dan een plastic fotorolkokertje, maar met hetzelfde idee.