‘Wat een debiel!’ roep ik tegen Marcel terwijl ik naar de in ontbloot bovenlichaam rondzwalkende Ierse resort-eigenaar kijk. Normaal heeft ie daar een biertje tegenaan gedrukt, maar nu zijn het inmiddels cocktails. De zoveelste zo te zien.
Die gek is dus net bijna over onze spelende dochters gestruikeld. Mijn hart zit in mijn keel, want zijn twee meter -inclusief imposante bierbuik- had serieuze schade kunnen toebrengen aan mijn kleine meisjes.
Die middag kwamen we aan in het resort van de toen al ladderzatte eigenaar. Omdat in zijn resort geen eten te krijgen is waren wij genoodzaakt een restaurant in de omgeving te zoeken. Er is gelukkig genoeg keus in dit lieflijke Costa Ricaanse kustplaatsje, maar wat een pech dat we van al die restaurants dezelfde kozen als de dronkenlap waar we de komende drie nachten een huisje van huren.
De resort-eigenaar is zich niet bewust van het bijna-ongeluk, maar zwalkt zich een weg naar de bar van het restaurant. Ik ben blij dat hij ons niet herkent, want zin in een praatje heb ik totaal niet. Het personeel van het restaurant kent hem en lijkt zich door hun ongemak heen te lachen, en in de ogen van zijn hond -die hij al de hele tijd kort aan de riem heeft – lijk ik plaatsvervangende schaamte te bespeuren.
‘Heb je de reviews van zijn resort eigenlijk gelezen?’ vraag ik aan Marcel.
‘Ik heb ze diagonaal doorgenomen,’ zegt hij, wat ambtenaren-taal is voor het vluchtig kijken naar letters, ‘maar ik zag wel iets over kikkers die er soms in de avond zijn.’
‘Oh dat is wel gezellig.’
Het resort is mooi op papier, maar heeft ‘vergane glorie’ naar een hoger niveau getild. Het heeft huisjes op hoge palen die overgenomen zijn door termieten, waardoor het beklimmen van de steile trap met onbetrouwbare leuning een stressmoment is. Vooral met twee kleine kinderen. Die maakt het allemaal niets uit en hebben de grootste lol in het gore zwembad, waar door het gebrek aan schoonmaakwerkzaamheden een heel nieuw ecosysteem in is ontstaan.
Gelukkig is de omgeving geweldig. Het is namelijk gelegen aan zee, waar we pelikanen zien duiken naar vis. Ook wordt de locatie regelmatig bezocht door grote groepen brulapen die zich tegoed doen aan de bladeren van de vele bomen die de plek rijk is. Het bestaan van het nabij gelegen duistere begraafplaats-eiland negeer ik voor mijn gemoedsrust maar even.
We besluiten over onze irritatie van de eerste avond heen te stappen, maar worden de ochtend erna ruw gewekt door keiharde muziek die de eigenaar besluit op te zetten. Hij brengt de rest van de dag jodelend, liggend, slapend én bier drinkend door. Amber lacht zich rot om ‘die gekke meneer’, wij niet.
We voelen aan dat klagen niet zoveel zin heeft, vooral omdat ik een kwaaie dronk bespeur. Want bij het sporadische praatje dat we met hem hebben spuwt hij zijn gal over de vele slechte reviews en laat met veel armgebaren merken dat hij iedereen die het waagt iets negatiefs te zeggen met veel krachttermen verrot scheld. Ik besluit me in te houden en te genieten van alles wat er wel is, het Expeditie Robinson-achtige strand bijvoorbeeld.
‘Wat zeg je?’ roep ik die avond over de herrie heen.
‘Ik hoor je niet door die kikkers!’ reageert Marcel.
‘Wat zijn dit voor kikkers from hell joh!’ roep ik over het geluid dat klinkt als miljoenen nagels op een schoolbord.
We besluiten maar te gaan slapen want dit is geen doen.
‘Wat ligt daar nou?’ wijs ik naar het bewegende bolletje als we de krakkemikkige trap van het huisje op proberen te lopen.
‘What the f..’ zegt Marcel als we samen kijken naar het ademende (!) kikkerhoofd dat voor onze deur ligt.
Die nacht slaap ik slecht door deze hele Expeditie Robinson meets Fargo-situatie en inmiddels weet ik zeker dat het er spookt. Gelukkig blijven we niet lang meer. We twijfelen over een review, maar doen het niet. Want je zal zien dat we dan zo’n kikkerhoofd voor onze deur in Ede vinden óf dat die resort-eigenaar verhaal komt halen.
Ik weet niet wat erger is.